Bij water een kind
Bij water een kind, ja dat zal wel,
want dat kind ben je zelf als je zingt
van het blad in je hoofd, aan de kant,
dus ook in Den Haag bij een vijver
ben je kind, houdt het liedje niet op -
in Den Haag daar heeft Nijhoff gewoond,
en waar Jantje naar wijst, is het huis
van zijn vader, het hof, en je zingt
dat hij wijst, met zijn handje, een pluim
op zijn hoed, die tekst ken je nog goed,
bij water een kind, maar bij water,
dus je hoort er ook Nijhoff doorheen;
als een blad tussen vinger en duim
vist een kind zoiets op, weet geen raad
en verdrinkt, of ook niet, wie is wie
in dit lied, en wat nu, je probeert,
maar het lijkt er niet op, je probeert
of je zelf wel bij water een kind -
vijver die spiegel kan zijn, of niet,
vissen in water, kind uit het niets
aan de kant, liedje is uit, een blad
waar niets op staat dan dag, Jantje, dag.
Ad Zuiderent
Oorspronkelijk verschenen in Hofvijver in Poëzie en Beeld, 2002