Simon Carmiggelt – Femme d’artiste
Zij loopt hem na met spijs en spet,
als hij in trance zijn gaven zit te melken,
of na veel kroegen eindelijk in bed
van het artiestenfeest ligt te verwelken.
Zij kent zijn vijf verschillende gezichten,
zijn vreugd, zijn woede en zijn dom gepoch.
Hij kan niet veel, dat weet ze wel, maar och…
geduldig luistert ze naar zijn gedichten.
En laat zich wekken ‘s nachts, omdat zijn luit
weer iets bijzonders aan de Muze heeft ontwrongen.
Zij wacht tot ‘t uit is en zegt ongedwongen:
‘Het is heel mooi, Wim, je gaat steeds vooruit.’
Een jurk kan zij niet kopen, want het ongerief
van zijn gestadig dingen naar de erepalm
maakt haar zo arm. Maar in de keukenwalm
ziet zij hem stralend aan – ze heeft hem lief.
Uit: Het jammerhout, 1948 (onder het pseudoniem Karel Bralleput)